Eerste keer

Ik zit er middenin. Mijn schrijfavontuur. Een boek schrijven binnen één maand. De teller van vandaag staat op ruim 15.000 woorden. Eind februari zit ik op de 21.000 woorden en heb ik een eerste versie klaar van misschien wel mijn debuut.

En daar wil ik het met je over hebben. Eerste keren.

Zo lukte het me van de week voor het eerst om gewoon door te schrijven, zonder te gaan zitten muggenziften op de punten, komma’s, zinnen en woorden die niet op de goede plek stonden. Het voelt net alsof ik een echt productiebedrijf ben. Een boeken-fabriek.

Op meerdere vlakken heb ik mijn debuut gehad afgelopen week. Vorige week woensdag verscheen mijn allereerste stukje in de plaatselijke krant. Ze zochten een correspondent en ik mocht een proefstuk schrijven. Ik kreeg te horen dat het geplaatst zou worden en ging (natuurlijk) uit mijn dak. Maar ik realiseerde me iets nog niet. Niet alleen zou ik een stukje hebben wat ik kan uitknippen en kan bewaren voor ‘als ik later groot ben’. Maar de mensen die ik geïnterviewd had, hun familie en vrienden, zij zouden het allemaal lezen. Dat voelde heel bijzonder.

Later die dag, toen mijn mailboxje volstroomde begreep ik pas goed dat al mijn plaatsgenoten het zouden lezen. Gek, zo’n eerste keer een publicatie van jezelf in de krant.

Eerder die week, mocht ik ook écht snuffelen aan ‘hoe het is om schrijver te zijn’. Ik neem je even mee naar afgelopen zomer. Ik mocht op de school van mijn kinderen een lesmiddag verzorgen en vertellen over het schrijven. Ik heb een verhaaltje voorgelezen van mezelf. ‘Een jas voor ijsbeer’ en vertelde de kinderen over het andere verhaal waar ik mee bezig was.

Jessy kwam vorige week maandag naar me toe om te vragen waar hij mijn boeken kon kopen. Hij had zijn moeder zo gek gekregen om mee te gaan naar de boekenwinkel voor een boek van mij. Hij vroeg me naar het boek van IJsbeer en van Puck. Ik vertelde hem dat ik die verhalen op de zolder in een map had zitten en nog even wilde wachten met het opsturen naar een uitgever. Dat het nog wel een poosje kon duren. Hij begreep het, maar was zichtbaar teleurgesteld. ‘Ik wilde het verhaal over dat ijsbeertje zo graag nog eens lezen. En ik ben ook zo benieuwd wat die Puck gaat doen om die juf weg te pesten uit hun huis’.

Nog niet eerder had ik me gerealiseerd dat ik voor Jessy, schrijver ben en niet alleen ‘de moeder van’. Naderhand bleef ik wat hangen bij het hek met andere moeders en Jessy’s moeder sprak mij aan. Ze was met hem naar de Bruna hier in het dorp gegaan en hij had de ‘baas’ daar gevraagd waarom mijn boek van IJsbeer en van Puck niet in de kast stonden. Die arme man is gaan zoeken in de computer en kende me niet. Nog niet als schrijver. Mijn fan werd teleurgesteld, door de Bruna-meneer want hij wist zéker dat ik wel boeken had geschreven.

Speciaal voor Jessy heb ik mijn verhalen uitgeprint. Het is nu voorjaarsvakantie.
Wedden dat ie ze aan het lezen is..

© Angelique van Dam – februari 2012

Het Schrijfavontuur

Eindelijk 2012!

Een jaar waar ik al jaren naar uit kijk. In 2009 sprak ik met mezelf af dat ik zou debuteren in 2012, daar was ik toen écht heilig van overtuigd. En nog steeds. Alleen vraag ik me nu, zo aan het begin van ‘mijn’ jaar af of het
‘een-écht-boek-in-je-handen-hebben-met-tekeningen- en-isbn-nummer’ haalbaar is.
Ik weet inmiddels dat het niet op deze manier gaat: je stuurt een verhaal naar een uitgever, die natuurlijk staat te trappelen om je boek te mogen uitgeven. Je hoort binnen drie weken dat ze het gaan uitgeven en dan heb je twee maanden later je boek in handen. Helaas gaat daar langere tijd overheen. En ik moet je eerlijkheidshalve toegeven dat ik nog niet één manuscript naar een uitgever heb durven sturen.

Misschien is het tijd om heeeel voorzichtig mijn zelfbedachte debuutjaar te verschuiven naar 2013. Gewoon omdat dat haalbaarder lijkt.
Want debuteren: dat ga ik.
Met deze debuutgedachte in mijn achterhoofd schoof ik het nieuwe jaar in. Keihard schrijven dit jaar, nog meer dan voorgaande jaren. Ik kreeg van een bevriende schrijfster een mailtje, of ik ook meedeed aan het schrijfavontuur.
Hongerig naar informatie las ik er alles over.
Een schrijfavontuur: dat lijkt me geweldig! Je boek schrijven binnen één maand.

Ik zag het wel zitten en schreef me in. En zo komt het dus dat ik op 1 februari aanstaande start met mijn schrijfavontuur. Samen met andere schrijvers/schrijfsters gaan we keihard schrijven. Elke dag. Wat een heerlijk vooruitzicht!! Ik weet inmiddels van mezelf dat ik die stok achter de deur nodig heb. En samen met anderen een stok hebben lijkt me fantastisch! Ik vind het reuze spannend, want dit verhaal dat ik ga schrijven, kan nog wel eens mijn debuut gaan worden..

Denk je aan me de komende maand?

© Angelique van Dam – januari 2012

 

Februari 2012

Haar naam is…

Nu ik de kinderen weer op school heb, langzaamaan mijn huis weer aan kant krijg, is er weer schrijftijd. Mijn mooie schrijfkamer op zolder is verwaarloosd, in de steek gelaten door mij.
Stapels boeken en tijdschriften op mijn bureau. Allemaal dingen die ik nog wil lezen.
Kattebelletjes van details die ik in mijn verhaal wil verwerken en dingen die ik nog moet onderzoeken.
Als ik op de zolder kom, de strijkplank neer zet dan schreeuwt de kamer.
‘ Angelique, kom! Hier moet je zijn. Hier kun je doen wat je het allerliefst doet. Gooi die strijk aan de kant en ga zitten, SCHRIJF!’

Als ik de strijk weg sta te werken blijft mijn blik hangen op de foto van het meisje op mijn prikbord.
Het meisje is de hoofdpersoon in mijn volgende verhaal. Ik kom er maar niet achter hoe ze heet. Zij, met haar blonde boblijntje, te klein voor haar leeftijd, een ietwat verlegen blik. Ze kijkt op een bepaalde manier brutaal naar me. Ik hou mezelf voor dat ze zo uitdagend naar me kijkt, omdat ze haar naam niet wil prijsgeven. Tijdens de strijk dwalen mijn gedachten af. Naar de plekken waar mijn verhaal zich gaat afspelen. Hier, in de Veluwse weilanden, daar moet het gaan gebeuren.
Ik mijmer al weken over de plotlijn en maakte foto’s van de plekken die ik zou gebruiken, vond een passende boerderij voor mijn verhaal, en zocht naar bijfiguren en mooie boerderijdieren. Al die bijzaken (zoals ik ze oneerbiedig noem) heb ik allemaal al wel rond.
Maar welke naam ik het meisje ook gaf, het voelde niet goed. Nova, Bibi, Anne, Sarah. Niets paste bij haar. Het frustreerde me enorm.
De strijk was klaar, de plank weer opgeruimd. Voor ik de deur van mijn schrijfhok dicht deed en de trap naar beneden afdaalde, wist ik nog niet hoe dat meisje van de foto nou zou heten, ik wil toch echt gaan schrijven aan dat verhaal.
De tip van een collega schrijfster, om een interview met het meisje aan te gaan had me ook al niets opgeleverd. Het frustreerde me en hield me tegen om een begin te maken aan het verhaal.
Want, hoe kun je nou over iemand schrijven als je niet weet hoe ze heet!
En toen gebeurde het. Ik zat aan de keukentafel, op de achtergrond speelde de radio. Het was een liedje van Jan Smit.
Ik trok een sprintje naar de zolder, gooide de deur open en keek naar haar foto.
‘Ik weet het, je heet Laura!’
Natuurlijk zei de foto niets terug. Maar ik ging zitten en schreef een paar scènes.
Ja, ik weet het nu zeker. Ze heet Laura.

Schrijfster in de klas

Als schrijfster ben ik altijd op zoek naar inspiratie. Dé plek om inspiratie op te doen voor mijn toekomstige lezertjes is met stip op één: de klas! Ik moest voor mezelf een behoorlijke drempel over. Het verlegen meisje van vroeger, altijd diep respect voor de juffen en meesters, nu zelf voor de klas. Passie geeft je vleugels, en dat is maar goed ook. Anders was ik daar niet gaan staan.
Voor ik het in de gaten had was mijn bezoekje aan groep 5/6 geregeld met Juf Miranda. Die morgen was ik écht wel bloedje nerveus. Ik kreeg niets uit mijn handen. En waarom? Gewoon, een beetje bang voor de kinderen en benieuwd of ze wel met me wilden praten.
Miranda had namens mij een aantal vragen gesteld die ik graag beantwoord wilde zien en het leek me super om ze zelf aan het schrijven te zetten. De opdracht: schrijf een verhaal over jezelf of een dierbaar iemand. Ze had hen verteld dat ik op zoek was naar mooie verhalen en om die te gebruiken voor een boek. Toen ik om één uur de klas binnenkwam hadden meerdere kinderen me al aangesproken op het schoolplein dat ze een verhaal voor me hadden. Ik had last van motten in mijn buik. Niet van die schattige vlinders, nee van die grote vieze motten. Ik was bang om af te gaan voor die kinderen.

Na een korte introductie waarin de motten als een stel ganzen door mijn buik denderden vertelde Miranda wat ik deed en wat we gingen doen die middag. Daarna was het mijn beurt om het woord te nemen. Zeventien paar kinderogen en een juf in mijn linkerooghoek.
Ik begon met de makkelijkste vragen. Wie van lezen hield. Zodra ik de vraag de klas had in geslingerd en rustig adem haalde om mijn maag tot bedaren te krijgen vlogen vijftien vingers de lucht in.
Na een paar vragen waren we aan elkaar gewaagd en praatten we over thema’s, favoriete boeken, het belang van lezen en hun vrijetijdsbesteding. Heerlijk om met die kinderen te praten. Ze zijn zo eerlijk en laat het duidelijk zijn, al echte pré-pubers.

Toen mijn vragen beantwoord waren wilden sommige kinderen hun verhaal graag voorlezen. Ze vonden het geweldig en droegen het echt aan mij op. Ik krijg in zo’n kort verhaal vrij snel duidelijk hoe ze over de dingen denken en hoe hun wereldje in elkaar steekt. De één schreef een verhaal over haar nieuwe babyzusje, de ander over een Halloween monster en bloed op de muur, weer een ander (een heel stoer ventje) schreef over zijn knuffel. Zo aandoenlijk en puur. Ik kreeg alle verhalen van de kinderen mee naar huis en geloof me, ik koester ze, allemaal.

Daarna was het tijd voor hen om mij te ondervragen. Ze wilden van alles van me weten. Hoe lang het duurt voor een boek écht in de winkel ligt, hoe ik aan ideeën kom om een verhaal te schrijven. En of ik wat wilde vertellen over mijn verhalen. Ik heb ‘Een jas voor IJsbeer’ voorgelezen. Ze vonden het geweldig, ondanks dat ze er eigenlijk iets te oud voor waren. Ik vertelde over Fien en haar pony, over de andere verhalen die ik geschreven heb en natuurlijk over Puck.

De meeste kinderen waren wel een beetje jaloers op mijn oudste zoon. Ze hadden in de gaten dat hij de eerste was die mijn verhalen leest. Ze vroegen me waar ik mijn inspiratie vandaan haalde. Ik vertelde ze dat ik dat haalde uit dagelijks dingen. Dingen die ik hoorde of zag, op het schoolplein, in de winkel, in de speeltuin. Ze waren verbaasd. ‘Dus het kan ook iets zijn wat wij tegen jou zeggen en dat jij er dan een boek over schrijft?’ De verwondering op die gezichtjes was onbetaalbaar!

En of ik inspiratie opgedaan heb? Jazeker, een heel boekwerkje vol met ideeën. Ik denk dat ik vanaf nu een blijvende stroom van ideeën zal hebben.

©Angelique van Dam – juli 2011

Daaag Puck

Een paar maanden geleden begon ik aan de ScriptPlus opleiding.

Tijdens dit afgelopen semester schreef ik een kort verhaal. Over Puck, een meisje van elf. Ze worstelt met de nieuwe liefde van haar vader. Zal ze zich uiteindelijk neerleggen bij zijn keus?

In de loop van de afgelopen maanden ben ik van Puck gaan houden. Ze ging met me ‘mee boodschappen doen’, ik stelde haar vragen en ‘haar’ foto hangt boven mijn schrijftafel. Ze voelde een beetje als een echt meisje. En toen kwam de tijd om Puck te laten gaan. Haar een plekje in een map te geven. Er komen een aantal maanden waarin ik niet over Puck moet en kan nadenken. Puck moet uit mijn systeem. Net als haar verhaal. Ik moet écht gaan vergeten waar ik haar door heen heb laten gaan, wat ze meemaakt. Zodat ik over een paar maanden met een frisse blik het verhaal kan lezen, me kan verbazen over alles wat ze op haar bordje krijgt, wat ze meemaakt en hoe ze zich in dit verhaal ontwikkeld.
Puck’s verhaal zit me zo onder mijn huid, dat ik niet meer zie of ze goed reageert, of het leuk is wat ze doet.
Met veel pijn in mijn hart heb ik mijn prikbordje leeggehaald. Haar foto is weg, de technische kreten zijn van ook verdwenen. Puck gaat in de map. Een ereplaatsje, dat wel. Want op een dag haal ik Puck uit het ‘stof’ en kan ik pas weer zien of het een leuk verhaal is. Leuk genoeg om naar een uitgever te sturen.

En, het volgende verhaal dringt zich ook weer aan. Voor het tweede semester ga ik mezelf uitdagen. Iets anders schrijven dan voorheen. Vanuit een ander perspectief en een ander genre. Ik heb nog geen personage, dat voelt vreemd. Meestal heb ik eerst het personage en dan pas het verhaal. Maar ik vraag me telkens af: Hoe kan ik nou ooit een personage bedenken dat net zo leuk is als Puck?
Ik vertrouw erop dat het, zoals altijd, goed komt. Mijn volgende verhaal speelt zich buiten af. Tussen de weilanden. Dit meisje wil een koe. Ik zit in de research fase. Ook in dat opzicht ga ik kijken hoe het schrijven gaat als ik eerst ga research doe en dan pas ga schrijven. Misschien wordt dit verhaal in beginsel al wel gelijk een stuk beter, omdat ik weet waar ik naar toe schrijf. We zullen het zien. Ik heb er zin in.
Met de zomervakantie voor de deur zal ik vast veel op een boerderij te vinden zijn, onder het mom van research. Vorige week ben ik al met de kids op een melkveehouderij geweest. En toch, zit Puck nog onder mijn huid. Want ook Puck had het geweldig gevonden, daar op die boerderij.

©Angelique van Dam – juni 2011

Aan het woord Veluwe, deel 2

Een tijdje terug las je dat ik mee zou doen aan de schrijfwedstrijd ‘Aan het Woord!’. Maandag 15 november was de deadline.

Vorige week donderdag was het voor mij dan eindelijk zo ver. Ik wist dat de veranderingen die ik nog wilde maken het verhaal alleen maar zouden verbeteren. Toch bleef ik twijfelen. Ik vond het verhaal ook niet leuk meer.
Buiten het échte tijdgebrek, de ‘oh, ik moet nooodig naar de bieb’ (neptijdgebrek). Te moe, te laat in de avond, ‘not in the mood’ voor een kinderverhaal.
Ik heb mezelf donderdagmorgen, na het wegbrengen van Tristan gedwongen om er nog eens voor te gaan zitten. Ik las het verhaal, vond het (gelukkig) weer leuk, maar werd moedeloos van alle vraagtekens die het verhaal bij mijn proeflezer/coach/juf J. opriep. Nu moet ik zeker melden, dat J., zelf al een aantal kinderboeken op haar naam heeft staan.
Ik heb gedaan wat ik kon, geploeterd, gepoetst en het verhaal is een feit. Beter dan dit kan ik hem niet meer maken.
Het verhaal is leuk geworden, maar als maker vind je zelf altijd dat het beter kan.
Van een aantal lieverds om me heen kreeg ik te horen:
‘Je blijft altijd schaven, want je vind altijd wel iets wat in jouw ogen niet deugd’ of,
‘Jeetje, de eerste versie was al een dotje en toch is ie beter geworden’..
Maar na tien herschreven versies ben je het gewoon kwijt. Het gevoel dat het een leuk verhaal is. Na nog wat kleine tekstuele aanpassingen van een komma en een punt, een aanhalingsteken en woorden tellen (dat doet de pc gelukkig) was ik er echt ‘klaar’ mee.
Ik ben gaan printen en een voorblad gaan invullen. Op zich niet zo moeilijk, maar een biografie schrijven vind ik toch écht iets voor publicerende schrijvers.
Hoe dan ook. Donderdagmiddag, rond half drie heb ik hem op de post gedaan. Bij de Plus in de bak van TNT. Inmiddels heb ik de bevestiging binnen dat mijn verhaal ‘Een jas voor IJsbeer’ bij de desbetreffende persoon is en wordt gelezen door een vakkundige jury. Slik. Wat nou als ze niets met kinderverhalen hebben?
En toen kreeg ik een mail van J. . Dat er een reden is dat er een deadline is. Je moet het verhaal loslaten en insturen. Van een ander las ik: het is een wedstrijd voor NIET publicerende schrijvers, dus er mag best iets niet goed zijn. De uitslag is op zaterdag 11 december. Duim je voor me?

©Angelique van Dam – november 2010

Aan het woord Veluwe

Bij de bieb lag een flyer: Schrijfwedstrijd ‘Aan het woord 2010’.

Hij viel me op, niet omdat ie zo megagroot was, maar gewoon door het woord Schrijfwedstrijd denk ik. Terwijl ik met de bibliotheekmevrouw wat stond te kletsen zei ze: ‘Neem je die flyer van die wedstrijd even mee? Ik las je stukje in de krant en vindt echt dat je mee moet doen’. Met een kop als een biet graaide ik er eentje van de stapel stopte hem in mijn tas en wist niet hoe snel ik weg moest komen. Ik besloot die middags eens te snuffelen op de website.
Bij die snuffelactie bekroop me een beklemmend gevoel. Net of mijn hart even tijdelijk in het diepvriesvak lag. Er stonden foto’s van de winnaars op de website. Dat alleen al deed me huiveren. Het idee dat je, als je de wedstrijd zou winnen, je op een podium je eigen verhaal zou moeten voorlezen. Jemig, ik kan mijn verhalen niet eens voorlezen aan mijn eigen kinderen. Dat doet mijn lief. En ik, ‘off all people’ op een foto EN op een podium. Ik kreeg nu al de neiging om weg te rennen. Brrr.. Ik klikte de website weg en mikte de flyer bij het oud papier. Daar gaan we dus mooi niet aan mee doen!
En toen, op een schrijversforum kwam ik deze wedstrijd weer tegen. Het leek me te achtervolgen. Zou dit een teken zijn? Ik gaf toe en ging de website weer op om toch nog een keer te kijken. Ik zag dat de winnares van 2009 een plaatsgenoot was. Vol trots stond ze op de foto. Ik huiverde weer. Ik moet er toch niet aan denken! Mijn eigen gedachte over het winnen van die wedstrijd is minimaal. Ze kiezen heus niet een winnaar uit dezelfde woonplaats van de vorige winnares. Ik weet het, natuurlijk kan dat wel, maar ik hou mezelf graag voor de gek.
Niet lang daarna ontsproot er een verhaal in mijn hoofd. Een kinderverhaal over een ijsbeer. Die ijsbeer had het koud. Ik schreef, herschreef, stuurde het op naar een proeflezer. En plaatste het op een schrijversforum. Iedereen vond het een leuk verhaal. Dat gaf me iets meer zelfvertrouwen. Ik zou het er met mijn lief nog eens over hebben.
Nadat ik het met mijn lief over de wedstrijd had gehad en hem voorzichtig vertelde dat ik het ijsbeer verhaal misschien wel kon insturen, werd hij helemaal enthousiast. ‘Doen!’, zei hij. ‘Het is een leuk verhaal’. De feedback die ik kreeg op het forum maakte dat ik mijn zelfvertrouwen iets meer groeide. Maar dan is daar de volgende vraag: ‘Durf ik dit verhaal los te laten en in te sturen voor de wedstrijd?’ Ik sliep er nog wat nachtjes over. En ik heb een besluit genomen.
Ik stuur het in. Dit zou de eerste officiële schrijfwedstrijd zijn waar ik aan mee doe. Ik ga er niet van uit dat ik een kans maak. Maar heel stiekem hoop ik natuurlijk van wel. Ik krijg al zweethandjes bij de gedachte aan podium, voorlezen, foto’s. Maar ik doe het wel. De deadline voor het insturen is 15 november. De uitslag begin december. Wordt vervolgd.

©Angelique van Dam – oktober 2010

Vrouwtje

Op een doordeweekse dag besluit ik, om gewapend met een blokje en een pen op zoek te gaan naar de stilste plek dicht bij huis. Ik hoef niet ver. Het Vrouwtje van Putten.

Met kleine stappen loop ik naar het beeld. De kiezelsteentjes knarsen onder mijn voeten. Het geluid van die steentjes maakt de plek triest.
De dikke keurig onderhouden beukenhaag lijkt het lawaai buiten te sluiten. De voorbij razende vrachtwagens, bussen en fietsers ik hoor ze niet. Ik loop langs zeshonderd piepkleine veldjes. Voor het Vrouwtje stop ik.
Ze staat met haar gezicht richting de kerk. Daar vandaan werden ‘onze’ zeshonderd mannen weggevoerd. De stilte grijpt me naar de keel en ik laat het verdriet tot me doordringen. Mijn ogen dwalen af naar haar zakdoek. Het is de verkreukelde zakdoek die veel indruk op me maakt. Zij staat daar, als symbool voor al die Puttense vrouwen die hun man en zonen verloren. De tranen lopen over mijn wangen.
Opeens voel ik de aanwezigheid van iemand. Het is een oude vrouw. Zij is voor mij het échte vrouwtje van Putten. Ze huilt. Ik geef haar een zakdoek die ik onhandig uit het pakje trek. Samen huilen we. Ze dept haar gezicht en kijkt me aan. In haar betraande ogen zie ik dat ze mijn aanwezigheid waardeert. Ze vraagt me ‘Was jouw opa daar ook bij?’ Ik schud mijn hoofd. Nee.
Alsof het heel normaal is, steek ik mijn arm door de hare en samen lopen we zonder iets te zeggen naar het gedenkcentrum aan de overkant van de straat. Zwijgend stappen we de ruimte binnen. De deur valt in het slot. Het nagalmen van de deur blijft hangen in de kleine ruimte. Ik kijk naar de lange rij namen. Namen van oude mannen en jonge jongens. Ze loopt naar voren en wijst een naam aan.
‘Dat is mijn man. En daar de namen van mijn zonen’. Haar stem breekt. ‘Het gaat nooit voorbij, ik blijf ze missen’. Wat kan ik tegen haar zeggen om haar verdriet te verzachten. Ik weet dat er niets te zeggen is. Al 66 jaar lang is ze in rouw. De Duitsers, ze haat ze. Ze hoeft het me niet te vertellen want ik weet het.
We verlaten de ruimte. Ze laat mijn arm los en vraagt: ‘Heb jij kinderen?’
‘Ik heb er twee, jongens’.
‘Wees er zuinig op, en vertel ze over wat hier gebeurd is’. Ze aait over mijn wang. Ik zie dat ze zich zelf als jonge moeder, in mij terug ziet.
‘Mijn jongens zijn nog maar klein, ze weten nog niet waarom het vrouwtje huilt’, zeg ik zacht.
‘We lopen er vaak langs. Mijn oudste vraagt telkens weer: ‘Mama, waarom huilt ze nog? Zal ik haar een kusje geven?’ Ik vind het nog te vroeg om te vertellen wat er is gebeurd, maar tegen de tijd dat hij verder gaat vragen, dan vertel ik het hem, dat beloof ik’.
De oude vrouw en ik, we gaan allebei onze eigen weg. Zij met haar verdriet, en ik weet dat de Razziaherdenking weer een zware dag voor haar zal zijn. Dit jaar zal ik twee minuten stil zijn, voor haar. Voor haar verdriet.

©Angelique van Dam – oktober 2010

Mijn boek

Ik loop in het winkelcentrum. Verzonken in mijn gedachten, nog even wat kleine dingen halen.

Ik ben alleen, geen kinderen bij me die mijn aandacht vragen. En dan op eens valt mijn oog op de boekenwinkel.
Als een magneet word ik er naar toe getrokken. Ik loop direct door naar achteren. Naar de kinderboekenkast.
Zomaar, zonder te kijken, pak ik een willekeurig boek. Ik aai het en sluit mijn ogen.

Stiekem beeld ik me in dat het mijn boek is dat ik nu vasthoudt. Mijn allereerste boek.
Ik voel me gedwongen om mijn ogen weer te open en weer terug te keren op aarde.
De dame van de winkel stoort me in mijn dagdroom. ‘Kan ik je helpen?’ vraagt ze vriendelijk. ‘Nee,’ zeg ik enigszins geïrriteerd.
Ze laat me weer met rust.
Ik plof neer in de leeshoek. Weer sluit ik mijn ogen en droom nog even verder. Onbewust aai ik weer over de harde kaft van het boek.
Zonder te kijken, sla ik het boek open. Ik hoor de kaft kraken van nieuwigheid, de geur van nieuw papier en inkt stijgen me naar het hoofd.
Ik snuif het op. Wat zou het toch mooi zijn, als het zover was. Mijn eerste boek. Met zijn glimmende harde kaft. daar in die fijne boekenwinkel.
Met de mooie tekeningen waar ik warm van word.
Mijn hersenspinsels, mijn hoofdpersoon. Het meisje dat in mijn hoofd iemand is van vlees en bloed.
Mijn boek moet net zo kraken, als het boek in mijn handen en ruiken naar nieuw papier.
Ik kan de kaft al bijna zien, de geur ervan dringt diep in mijn binnenste door. Ik weet het zeker.
Het blijft niet bij dromen, mijn boek, over een jaar of twee, dan lig je ook daar.

©Angelique van Dam – augustus 2010